Hoe wordt er in verschillende regio’s over lokalisering van het woonbeleid gedacht? We vroegen vier van onze strategen om hun visie.
Door Silvester de Ruig
Lokalisering is het op een lager schaalniveau leggen van de zeggenschap over het woonbeleid. In maart publiceerde De Vernieuwde Stad het essay ‘Lokalisering van het Woonbeleid; Kansen en risico’s’. De schrijvers, Yves Vermeulen (De Vernieuwde Stad) en Rudy de Jong (adviseur) stellen in hun essay, zij het met een zekere terughoudendheid (‘het zal een zaak zijn van kleine stappen en lange adem’), dat lokalisering de volgende drie vraagstukken een stap verder kan brengen:
- De groei van steden, vooral in de Randstad, en de daarmee gepaard gaande, groter wordende regionale verschillen.
- De toenemende behoefte van burgers om regie te nemen over de eigen leef- en woonsituatie.
- De groeiende behoefte om wonen en zorg, welzijn, werk en vermogen met elkaar te vervlechten om voor kwetsbare huishoudens een samenhangend pakket van ondersteunende diensten te kunnen leveren.
Hoe kijken strategen uit verschillende regio’s tegen het begrip lokalisering aan? En welke antwoorden denken zij dat het kan bieden op bovenstaande vraagstukken, die volgens het essay zorgen voor een spanningsveld met het huidige, nationale woonbeleid?
Regio Haaglanden
Maarten Vos, manager Strategie en Innovatie bij Vidomes, ziet zeker kansen in lokalisering voor de regio Haaglanden, met name bij het verknopen van sociale domeinen. ‘Het zou mooi zijn als aan de keukentafel een breed scala aan problemen kan worden aangepakt, waaronder wonen. Dat kan overigens nu ook al, en is meer een kwestie van de samenwerking goed organiseren en maatwerk. Daar zijn corporaties niet altijd goed in. Lokalisering is geen panacee, zoals soms op bestuursniveau gedacht lijkt te worden. Ik denk ook wel eens: dat kunnen we zelf beter regelen. Neem de passendheidstoets: die heeft de veel beter op betaalbaarheid ingerichte huurinkomenstabel van Haaglanden helaas overschreven. Maar ik denk niet dat het per definitie lokaal beter wordt ingericht. Het is zeer de vraag of je beleid en budget helemaal aan gemeenten moet willen geven. Het risico is groot dat gemeenten de zwakkeren in de samenleving dan nog meer dan nu naar de buurgemeente gaan verwijzen. Solidariteit moet op een hoger niveau worden geborgd. Waar het nu echt knelt zijn de uniforme huur- en doelgroepgrenzen. Die kunnen en moeten regionaal worden gedifferentieerd, maar dat kan het rijk prima zelf doen.’
Net als in het essay is Vos van mening dat de landelijke regelgeving een zekere bandbreedte zou moeten toestaan waarbinnen lokale partijen naar lokale oplossingen kunnen zoeken met inzet van de beschikbare middelen. ‘Een experiment als Huur op Maat was heel succesvol hierin, dat zouden we veel vaker moeten doen. Maar de huidige minister houdt niet zo van experimenteren.’
Regio Amsterdam
Pim Hogenboom, manager Strategie bij de Amsterdamse woningcorporatie Eigen Haard, sluit zich wat dit laatste betreft aan bij Vos: ‘Er zal geëxperimenteerd moeten worden.’ Ook hij is zich bewust van de perversiteiten die gemeentelijk of regionaal woonbeleid met zich mee kan brengen. Nut en noodzaak van lokalisering zijn voor hem evenwel evident – zeker voor Amsterdam. ‘Wij zitten hier in een afwijkende markt ten opzichte van de rest van Nederland. Grote steden krijgen sowieso steeds meer een status aparte en passen daarom maar moeilijk in een nationaal kader. Zelfs binnen de stad zijn de verschillen al levensgroot: veel dient te worden besloten op wijkniveau.’ Volgens Hogenboom is Amsterdam een spons; per jaar komen er tienduizend inwoners bij, veelal starters en immigranten uit West-Europese landen. ‘Die moeten allemaal wonen, maar kopen of huren bij een commerciële verhuurder is voor deze groepen veelal niet betaalbaar. Het regionaal ophogen van de liberalisatiegrens zou een oplossing kunnen bieden om de kloof tussen de sociale huur- en de koopmarkt enigszins te dichten. Voor een stad als Amsterdam gaat een landelijk beleidskader al snel knellen. Maar dat geldt andersom ook voor krimpregio’s. Ook voor die regio’s is maatwerk nodig.’
Regio Rotterdam
Martine van Sprundel, manager Vastgoedsturing en Beleid bij de Rotterdamse woningcorporatie Woonbron, waarschuwt net als Vos (‘geen panacee’) voor een abstractie van de problematiek: ‘Want wat houdt lokalisering nou concreet in en voor welke onderdelen van het woonbeleid is het een oplossing? De discussie zal in vele kleine brokken gehakt moeten worden om het om te zetten in nieuw gedachtegoed. Lokalisering is een trend in de samenleving. Regio’s en steden zijn dominante krachten op allerlei terreinen. Maar ik zou wel willen pleiten voor een nationaal ‘kompas’ om overkoepelende belangen en gelijkheid van woonconsumenten in beeld te houden. Vanuit de lokale politiek is het woonbeleid toch meer korte termijn gedreven. Sowieso lijkt het me een relevante vraag of je een stad als Amsterdam, waar op woon- en werkgebied al veel voordelen samenkomen, vervolgens extra moet stimuleren met bijvoorbeeld een hogere liberalisatiegrens. Door middel van lokaal grondbeleid kan de gemeente sturen op sociaal wonen en de ongedeelde stad.’
Volgens Van Sprundel wordt er landelijk veel beleid bedacht op basis van specifiek lokale problemen. ‘Andere regio’s krijgen hierdoor met zaken van doen die bij hen minder sterk spelen, en dat is onnodig. In de Zuidvleugel van de Randstad waar wij actief zijn, is bijvoorbeeld meer ontspanning in de markt dan in de Noordvleugel. Dat zie je terug in de omvang van de vraag naar de middelhoge huur, de wachttijden voor sociale woningen, de mate van scheefwonen en de prijsontwikkeling. Oog voor lokale verschillen is uiterst belangrijk voor een gezond woonbeleid. Je kunt dit oplossen door nationaal woonbeleid met meer vrijheidsgraden te maken, al heeft nationaal gedifferentieerd beleid de neiging om erg complex te worden. Op dit moment zie je ook veel dat er weliswaar nationaal vrijheidsgraden worden gegeven, maar dat de bevoegdheid sterk gekoppeld wordt aan de instemming van gemeenten. Daarbij kan het regionale belang dan weer vergeten worden. Nationaal, regionaal en lokaal dienen, denk ik, net als nu, naast elkaar te blijven bestaan. De discussie moet vooral ook zijn: hoeveel regulering heb je eigenlijk nodig in het woonbeleid en wat kun je aan bewoners en uitvoerders zelf overlaten?’
Regio Breda en Tilburg
Ook Jeroen Cras, manager Strategie bij corporatie WonenBreburg, zet zijn vraagtekens bij de veronderstelde vraagstukken in het essay. Hoezo meer participatiewensen? Hoezo grotere verschillen? In zijn regio – Breda, Tilburg, en alles daartussenin – werkt het beleid zoals het is best goed. Politiek Den Haag laat haar oren naar zijn idee vaak hangen naar Amsterdam en Utrecht; de lobby uit die steden is sterk. ‘Wij maken al jaren op lokaal niveau prestatieafspraken met de gemeente. We investeren ook continu in onze relatie met gemeenten, en spelen op die manier veel klaar. De nationale wetgeving is hierin maar een enkele keer een spelbreker. Binnen de kaders van nationaal beleid kun je toch prima van alles lokaal regelen? Misschien moet er nationaal op het gebied van wonen een aantal dingen veranderen, aangezien huurders momenteel 36% van hun inkomen verwonen. Bij kopers is dit percentage 20%. De oplossing ligt naar mijn idee niet zozeer in beleid, als wel in het creëren van een andere mentaliteit. We moeten open gaan staan voor andere manieren van financiering van de woonmarkt en andere vormen van wonen. Zo zou een transformatie van wonen + zorg naar zorg + wonen wenselijk zijn. Ook zouden de schotten tussen zorg en pensioenen geslecht moeten worden. Maar de branche is wat dat betreft zeer behoudend.’
Cras filosofeert nog even door over nieuwe vormen van wonen mentaliteitsverandering om zichzelf dan ineens te onderbreken: ‘Tja, voor welk probleem is lokalisering eigenlijk een oplossing ..?’
Experimenteren
Lokalisering is geen wondermiddel, zoals ook in het essay wordt gesteld. Maar het biedt zeker kansen, en niet alleen voor de grote steden. Om te zorgen dat lokalisering geen holle term wordt, zal het gesprek volgens de strategen moeten worden opgesplitst in kleine deeldiscussies. De ideeën en veronderstellingen die uit deze gesprekken voortkomen, zullen moeten worden getoetst. Dit concretiseren en experimenteren vraagt om een zekere bandbreedte van beleid op lokaal niveau. Landelijk en lokaal beleid kan niet ‘zomaar’ worden losgekoppeld.